Fietsen bij de Duitse grens (16)

[Derde etappe van de tocht langs het oosten van Limburg, 7 oktober 2020]

De caravan voelde als een klein coconnetje. Ik lag diagonaal in het anderhalfpersoonsbed van 1.80 lang. Maar dat drukte de pret geenszins. Ik ben idiootvroeg in bed gaan liggen; de caravan zelf was niet verwarmd of zo, dus dat was wel lekker. In bed nog flink aan ’t schrijven geweest.
En dan ga je dus als vanzelf veel te vroeg slapen en dan ben je dus als vanzelf om een uur of 4 wakker. Nog uren doorgedommeld. Normaal mijn ding niet, maar als ’t moet, dan kan zelfs ik het.

Dit stukje Duitsland was Nederlands tussen 1949 en 1963.

Om acht uur werd m’n ontbijtje gebracht door het stel. Een aimabele zestiger, type intellectueel zonder dure carrière, meer gericht op vrijheid en onafhankelijkheid, en zijn Japanse vrouw, duidelijk  een heel stuk jonger. Lieve mensen. En beheerders van een privaat paradijsje in een bijzondere uithoek.

En toen vertrok ik weer, door een bospad de grens over, het noordelijkste stukje van de Duitse Selfkant-regio in, door het dorpje Schallbruch en daarna Isselbruch, door mooi landbouwgebied en met een prachtig bleek ochtendzonnetje erop, en zo op de weg noordelijk naar Sittard.

M’n gastheer had me nog gewezen op een kleine bijzonderheid hier in de Selfkant: aan het noordwesten bij de grens ben je bij het allermeest westelijke stukje van Duitsland. Notabene vlakbij de plek, waar ook Nederland op z’n allersmalst is, bij Susteren.
De Duitsers hebben werk gemaakt van deze ‘bijzonderheid’. Er is een kleine promenade bovenop de grenssloot gebouwd en er zijn de nodige informatiepanelen geïnstalleerd.

Daarna aan de Nederlandse kant de weg naar het zuiden, langs de grens, die hier vaak gesitueerd is in de grensbeek, de Rode Beek. Zo kom ik door de Duitse dorpjes Millen en Tüddern, beide pal aan de grens, waar aan de overkant bijna direct de bebouwing van Sittard is. De grens is stil en groen, een streekje waar in jaren niets verandert.

Verder zuidelijk word ik min of meer gedwongen – als ik zo dicht mogelijk bij de grens wil blijven – aan de achterkant van de Sittardse nieuwbouwwijken te rijden. Soms zijn er fietspaden, die achterlangs lopen, maar verderop valt dat tegen en rijd ik zomaar door lelijke nieuwbouwwijken heen. De grens loopt langs hekwerk en boerenslootjes, waar je verder niet goed bij kunt komen. Direct achter de grens wijds Duits akker- en grasland op hoogoplopende heuvels. Mooi, op zich. Maar nu is het winderig en netnietnat-weer; weer waar je niet vrolijk van wordt.

Ik steek hier toch maar eens de grens door en ga de heuvel op, die verder naar boven knap steil is. Als ik over de top heen in het Duitse gehucht Hillensberg kom, lees ik dat ik zojuist de Schounberg heb beklommen: het hoogste punt in de Selfkant, 101 meter hoog.

Ik ga de grens weer over en kom een stukje oostelijker uit in het dorpje Jabeek.

Net voorbij Jabeek een mooie holle weg, waar bordjes staan, dat je hier moet oppassen voor het Vliegend Hert, een enorme kever met horens. Kort achter Etzenrade kan ik een mooie fietsroute pakken, die helemaal op de grens blijft lopen, een heel stuk naar het oosten.

Ben nog even afgeslagen naar het Duitse grote dorp Gangelt, dat vroeger een mooi vestingstadje geweest moet zijn. Er staat nog een oude toren en er is nog een stadspoort, maar, tja, de rest is niksig; daar hoef je eigenlijk ook niet voor om te rijden. Al geldt wellicht ook een beetje dat niet zo heel veel er écht mooi uitziet in zulk naargeestig herfstweer. (Niet zeuren: het regent niet of nauwelijks!)

Zo kom ik uit bij het noordoostelijke puntje van Zuid-Limburg, achter Schinveld. Het Duitse dorpje heet hier Niederbusch. Vanaf hier gaat de weg, wederom óp de grens, pal naar het zuiden, een heel stuk rechtdoor. Aan de linkerhand Duits heuvelachtig bouwland, aan de linkerhand Nederlands bosgebied, het natuurgebied Rode Beek-Heringsbosch.

In de berm tref ik hier een ‘Denkmahl’, waarop staat dat het om vier omgekomen vliegeniers gaat. Nee, niet WOII, maar eind jaren negentig en ineens zie ik op m’n telefoonschermpje, dat hier pal achter een vliegveld is. Potdorie, dat is het NATO-vliegveld, vanaf waar die enorme radarvliegtuigen opstegen, waar in Nederland commotie over was, omdat de Amerikanen wilden dat Nederland een deel van het bos zou kappen, opdat de zware vliegtuigen beter zouden kunnen opstijgen. Tenminste: zo had ik ’t onthouden. Thuis maar eens opzoeken, hoe ’t zat.

Anyway: een paar honderd meter krijg ik er zicht op: in de verte zie ik de grijze vliegtuigen staan. Rijen landingsbaanlampen komen tot bijna bij de weg hier.

Even later kom ik bij het lelijkste gebied dat ik tot dusver, vanaf Nieuwe Statenzijl, heb aangetroffen. Eerst is er een hele diepe groeve in Duitsland, aan twee zijden pal tegen de Nederlandse grens aan, die hier een haakse bocht maakt.

Maar even verder, in Nederland, wordt ’t nog erger. Het lijken wel de kolenhopen zoals je die nog kent van de buurt van Lille, als je naar Parijs rijdt. Grote zwarte heuvels, vreselijk. Even de hoek om en dan wordt ’t nog erger: allemaal shovels en ander grof grondverzetgeschut is bezig alle natuur uit de aarde te wringen. Deprimerend. En het is nog niet voorbij, want daar is ook een enorm recyclebedrijf, vele hectaren groot, met hopen gebruikt hout en ander afval. Gossie, wat een narigheid hier!

Hoewel er hier ook bos is, dan weer links, dan weer rechts, in Duitsland – we rijden nog steeds op de grens – is het geen mooi gebied. Totdat ik linksaf kan, een fietspad op. Ook dit fietspad volgt de grens, maar nu is ’t ineens weer domweg mooi natuurgebied. En dan ben je de voorgaande ellende heel snel weer vergeten.
Verderop maak ik wat hoekjes, passeer de grens meermaals in een mooie open boerenstreek, mooie vergezichten. Kapelaan Odekerke-landschap, zogezegd, met hoopvol naar God priemende kerktorens vanuit de dalen. De landsgrens is hier weer regelmatig domweg getekend tussen verschillende landbouwvelden in, te herkennen aan grenspalen die je in elkaars verlengde ziet liggen en vaak ook aan een verschil van gewas.

In het uiterste oosten kom ik na een afdaling door een holleweg uit in het kleine dorpje Rimburg. Hoewel ze ’t hier ook Ubach over Worms noemen, of Landgraaf, ze doen er echt een beetje driedubbel over met drie borden onder elkaar. Ik houd ’t bij Rimburg, dat klinkt veruit het beste.

Een klein dorpshart, de kerkklokken luiden, het is 12 uur. Een prachtige, oude Limburgse binnenplaatsboerderij met halfronde toegangspoort in het dorpscentrum. Ik volg de snelstromende rivier, de Worms naar het noorden en zie een informatiepaneel dat wijst op de oude Romeinse vesting, die hier vroeger geweest moet zijn.

Later, over de Worms, als ik weer voorbij Rimburg kom, maar dan aan de Duitse kant, kom ik langs een prachtig oud kasteel, Rimburg genaamd. De oostgrens van Zuid-Limburg boven Kerkrade loopt bijna helemaal langs de Worms. Deze kronkelt nogal, dus je kunt er lang niet altijd pal langs fietsen.

Er loopt ook een dubbelsporig spoor hier van noord naar zuid; daar rijd ik meermaals ook een stuk langs. Verder door bos en over halverharde bospaden. Echt mooi is ’t hier eigenlijk niet, terwijl ’t toch bossig is en heuvelachtig. Het is op de een of andere manier te rommelig. En dat wordt het steeds meer wanneer ik bij Herzogenrath uitkom, de Duitse stad, die de grens voor een flink deel deelt met Kerkrade.

Grappig genoeg ga je vanaf deze Duitse kant éérst een klein stukje door Kerkrade alvorens je naar het centrum van Herzogenrath rijdt.

Herzogenrath heeft best veel historie; er staat een mooie burcht hoog op een heuvel in het centrum van het stadje. Het echte hart van de stad is bijna bizar te noemen: daar gaat de spoorbaan hoog over de stad precies op de plek, waar de Worms ónder het centrum van de stad door gaat. Die rivier is bijna helemaal aan het zicht onttrokken; het spoor té aanwezig, en daartussen de stad met een niet zo charmante winkelstraat. Raar!

Daarna een flink stuk omhoog met de fiets, naar de Nieuwstraat / Neustrasse, de drukke straat die over een flinke afstand aan de ene kant Duits is en aan de andere kant Nederlands. Waar dat in Dinxperlo nog bijzondere beelden oplevert, doet het dat hier in het geheel niet. Als je niet beter weet, dan zie je hier helemaal niéts bijzonders. Afgezien van een paar panelen, die iets van vroeger laten zien, is er geen specifieke aandacht voor de grens. Op een kleine rotonde zie ik in de middenberm nog wat van die opstaande straattegels; van die tegels die eertijds in de middenberm zaten, om ervoor te zorgen, dat het verkeer aan de linkerkant aan de linkerkant bleef, in Duitsland, en het verkeer recht rechts, in Nederland. 

Nu is er niks meer van te zien. Eigenlijk lijkt ’t allemaal gewoon één stad, één land. Of nee, toch zijn de huizen aan de Duitse kant toch wel enigszins anders dan aan de Nederlandse kant, al is hier de Nederlandse toch ook enigszins als ‘Duits’ te kenschetsen, met kleinere ramen en veel luiken.

Aan het einde van deze Nieuwstraat is er een rotonde. Aan de overzijde gaat de weg Duitsland in. Je kunt daar echter met de auto niet verder, wel met de fiets. Ik zie hier een grenspaal staan tussen 2 huizen. Hier zie je dus twee helemaal aan elkaar gebouwde huizen, waarvan de ene in Nederland en de andere in Duitsland.
Op deze rotonde is ook een Lidl-winkel, aan de Duitse kant. Daar haal ik, mondkapje op, m’n broodjes voor de lunch. Heb nog wel even gekeken of ik een leuke uitspanning vond voor zo’n lunch, maar niks gezien. En alles nodigt ook uit tot ‘doorfietsen’, meters maken. Toen Joyce Roodnat nog ‘recensies’ over haar wandelingen schreef, in de Volkskrant, repte ze altijd over stukjes ‘wandelcorvee’, stukjes tussen de mooie wandelgebieden in; stukjes die niet leuk/fijn/mooi waren. Zo heb ik vandaag regelmatig fietscorvee; meer dan normaliter.

Eigenlijk komt het fietscorvee dan pas echt: ten zuiden van Kerkrade word ik nogal een tijdje vergezeld van de snelweg. Het lijkt potdorie soms wel alsof ik op de snelweg fiets. De grens is hier een heel stuk de Crombacherbeek; een beekje tussen de heuvels en weilanden door; kun je niet echt bij komen. Het is wel lullig, want als je even ergens een tussendoortje neemt, voor een ‘view’, dan zie je wel: pal achter de drukte is het achterland hier prachtig.

Even later kom ik bij een enorm grensoverschrijdend voorzieningengebied. Maar eerst nog even een bijzondere verrassing bij de oude grensovergang tussen Kerkrade en Horbach. Daar staan grote oude grensgebouwen en in eentje daarvan is, jawel, een grensmuseum! Ach ja, het is coronatijd, dus het is nu gesloten. Pech. Was te verwachten. Door de ramen zie ik de tentoonstelling met presentaties met tekst en beeld in lijsten aan de muren hangen. Tja, het is wat lastig om te zeggen: ik kom gauw nog eens terug. Maar dit is wel iets om in ’t achterhoofd te houden.Ik rijd verder langs de drukke verkeerswegen. Het is erg ruimtelijk opgezet, nieuw, breed, saai, onsympathiek. Enorme stille verkeerspleinen, met grote bedrijfsgebouwen eromheen, en ruimte voor nog veel meer. Dat dit gebied is dat ná de Europese eenwordingen is opgezet, wordt ook duidelijk op één van die verkeerspleinen met een doorsnee van meer dan 100 meter: de grens loopt er gewoon dwars doorheen. In een grasveldje staat nog een halfomgevallen grenspaal.

Hèhè, ik kan dit gebied weer achter me laten en kom in de buurt van Bocholtz, een Nederlands dorpje, en stuit daar zomaar op een heel erg mooie oude boerderij. Stamt uit de 17e eeuw en ik zie dat er nu de ‘Capella Domestica’ in zit. Ook maar eens opzoeken.

In Bocholtz neem ik een kleine boerenweg, eerst door het bos, over de grens Duitsland in. Door de plassen heen, door het bos, kom ik bij een bruggetje uit, dat over een spoordal gaat. Wat voor spoor zou hier gelopen hebben. Ook thuis opzoeken.

Maar dan kom ik verderop uit op een ‘hoogvlakte’. Het is heel erg wijds hier en er staan flink wat joekels van windmolens. Het wordt steeds mooier, steeds opener. Het uitzicht op de dorpjes ver weg in de diepte, met hun puntige kerktorens. In de verte zie ik zelfs het industrieel complex van Borne, DSM. En ik krijg nu ook uitzicht op de heuvels bij Vaals. De lucht is een beetje meer open nu, het is lichter. Eigenlijk is ’t nu wel erg mooi fietsen hier! De grens blijft altijd een klein stukje van me verwijderd, ik zie meermaals de grenspalen in de verte in het veld staan. De landerijen aan weerszijden van de grens lopen gewoon in elkaar over. Hoe zou ’t er toch uitgezien hebben tot 1993?!

Zo kom ik uit in het Duitse dorpje Orsbach en als ik daar aan de andere kant van de heuvel uitkom, kijk ik het Nederlandse dal in, bij Lemiers. Prachtig uitzicht! Op de kaart zie ik nu een kasteel staan dichtbij waar ik fietste; helaas het kasteel niet gezien.

Hier kom ik ook voor ’t eerst in Limburg een bijzondere grenspaal tegen. Al weet ik niet eens zéker of ’t ‘formele grenspaal’ is; de tekst oogt nogal stichtelijk (wat op zich natuurlijk best kan…).

Hier kan ik een hele tijd langs de grens fietsen, de Senserbachweg. De Senserbach stroomt een klein stukje lager achter de bosjes in het dal. Het is een grensbeekje van een paar meter breed, stroomt wel snel.Aan het einde kan ik afslaan naar het zuiden, de beek en de grens over en zo rijd ik Vaals binnen, exact waar Vaals overgaat in Vaalserquartier, het Duitse deel van het dorp, met goed zicht op de berg, waar ik zodirect naar boven ga. Stukje door het dorp, langs de oude kerken, het gaat daar al steil omhoog. En dan de afslag, waar staat: Drielandenpunt 2 kilometer.
Het begint daar direct heel steil te worden, nog in de bebouwde kom van Vaals.

Vijfhonderd meter verder ga ik het dorp uit en daar beginnen de haarspeldbochten. Ik maal door op de allerlaagste versnelling en kom in een ritme. Bij een haarspeld stap ik even af. De gedachte: zo, nu ben ik ongeveer op de helft. Gaat goed!

Ik stap weer op en draai een paar honderd meter naar rechts en daar zie ik al de uitzichttoren en een restaurant en…. is het bijna vlak! Potdorie, ik ben er al!

Bovenop de berg wat rondgehangen, foto’s gemaakt en ook, voor ’t eerst, een foto van mezelf laten maken, zittend op de drielandenpunt-grenspaal. Ook natuurlijk bij ‘t hoogste punt van Nederland even ’n foto gemaakt.

Het is vrij stil hier. Veel van de uitspanningen zijn niet open. Ik heb ook helemaal geen zin om ergens naar binnen te gaan. De uitzichttoren is zelf natuurlijk ook gesloten. Het buitenterras ligt er verloren bij; er liggen zelfs de nodige stoelen omver.

Aan de andere zijde, de Belgische kant, wil ik weer naar beneden. Daar heb je prachtig uitzicht over het heuvellandschap. Ineens lees ik een boel op de borden in de Franse taal. We zijn hier in Wallonië, in de provincie Luik. Wat vreemd zeg! Ik laat nu echt het Duitse achter me, nu gaat België beginnen!

In volle vaart de berg af en even later ben ik in Gemmenich. De zon komt er zo nu en dan door en dat biedt prachtige uitzichten over het ‘Shire’-groene heuvellandschap. Heel erg prachtig! Ik blijf zo dicht mogelijk onder de hogere heuvels die zo’n beetje de grens tussen Limburg en België markeren, door tot Sippenaeken. Dat klinkt (oud-)Nederlands, maar hoort bij het Franstalige Wallonië. Niet alleen de gemeente Voeren (de Voerstreek), nog een stukje meer westelijk en wél behorend bij Vlaanderen, heeft amok gemaakt in de taalstrijd, ook hier is dat in vroeger tijden het geval geweest. Ook iets om me nog nader in te verdiepen.

Bij Sippenaken kan ik afslaan, terug naar Nederland, via Kuttingen richting Epen, waar ik m’n overnachting heb geregeld. De weg door de heuvels vanaf Sippenaeken is schilderachtig mooi. Wederom echt het landschap dat ik uit m’n jeugd nog ken van de tv-serie Dagboek van een Herdershond, het verhaal van Kapelaan Odekerke. Dat zegt mensen van onder de 50 hoogstwaarschijnlijk helemaal niets.

Ik passeer de Geul hier ook nog een keer en lees op een bordje, dat het de snelst stromende rivier is in Nederland. Er zijn veel watermolens bij de Geul en je kunt hier prachtig wandelen rondom alle bronbeken, die de Geul voeden.

En dan kom ik, na meer dan 100 km fietsen, aan in Epen. Een klein dorpje met veel vakwerkhuizen. En veel hotels vol met bejaarde mensen.
Op het adres van mijn Vrienden-op-de-fiets-arrangementje tref ik een prachtig witgepleisterd oud vakwerkhuis. De deur wordt opengemaakt door een zestiger met een zwaar Amsterdams accent. Nee, geen Limburgers. Maar een heel mooi stekkie hebben ze wel. In de tuin staat een tuinhuis, dat meer lijkt op een grote woonwagen. Dit tuinhuis is van alle gemakken voorzien, zelfs bier in de koelkast, maar het is qua inrichting niet echt gezellig. Ben wel heel blij met dit stekkie. Vanavond, voordat ’t donker werd, nog even door het dorpje gewandeld.
Ik kan wederom terugkijken op een prima fietsdag. En wederom mazzel gehad met ’t weer. Op andere plekken in Nederland is ’t vandaag een heel stuk minder geweest. Ook voor morgen staat er de nodige regen in de planning, maar ik word wat opportunistischer van geest: het zal wel loslopen.

Plaats een reactie