Fietsen bij de Duitse grens (15)

[Tweede etappe van de tocht langs het oosten van Limburg, 6 oktober 2020]

Heb me even geïnstalleerd op ’t bed in de kleine caravan, waarin ik deze avond en nacht verblijf. Het is een feëriek plekje, een romantisch plekje, een plekje waarin ik me bijna in Afrika voel. De wc is notabene een houten huisje, met een wc met gat in de grond, waar ik wat zaagsel overheen moet gooien. En ik heb gedouched in een semi-buitendouche.

Alles is hartstikke leuk, maar ik had wel even problemen, want én m’n Vodafone-bereik is hier totaal foetsie én de caravan staat te ver van het huis vandaan om nog een béétje internet van hun eigen wifi te hebben. Zat dus net een uurtje te vernikkelen met laptop op schoot in het gras, dichter bij het huis, om éven wat te regelen op internet. Ik moet namelijk nog wel een overnachtingsplek voor morgen boeken.
Ok, alles geregeld, alles gelukt. Dus nu maakt ’t zoveel niet meer uit. Ik zing de avond wel uit hier, ook al had ik niet écht avondeten. Ik dacht dat ik in het laatste dorp, Koningsbosch, nog wel wat kon halen, maar daar was notabene alleen een bakker. Dat maak je niet vaak meer mee: geen enkele supermarkt, maar nog wel een bakker. Koningsdorp is trouwens wel één van de akeligste dorpen van Nederland. Dat moet je toch een dorp niet aan willen doen om zó desolaat te zijn.

OK, maar even terug naar het begin. Deze morgen. Vertrek om half negen. Na nog aardig aan de praat te zijn gehouden door m’n gastvrouw in een Venlose woonwijk uit de jaren 80. Ze had heerlijke afbakbroodjes voor me klaar en een klein gekookt eitje van haar eigen minikipjes.

Direct naar de Groote Heide gefietst. Een uitgestrekt natuurgebied met heide en bos direct aan de grens. Het is het terrein van het oorlogsvliegveld van de Duitsers, Fliegerhorst genaamd. Er is een heleboel te vertellen over dit gebied en haar geschiedenis. Bij een monument heb ik de foto’s met teksten allemaal gefotografeerd. Thuis verder verdiepen hierin. De oude verkeerstoren is nu een klimtoren. Het kan verkeren.

Verder langs de grens. Het natuurgebied met bossen links en rechts is eindeloos en uitgestrekt. En heerlijk om in te fietsen. Het is geweldig stil hier. Tussen de bomen weinig last van de wind. Zo nu en dan wat mensen die met hun hond aan de wandel zijn.
Zo heb ik al tien kilometer gefietst, kom aan de achterkant van deze bossen uit en kom dan nog steeds uit bij een blauw bordje met Venlo erop.

Daarna twee grensovergangen naar Kaldenkirchen. Bij de noordelijk is-ie echt dichtgegooid voor auto’s. Niet zó raar, want er ligt ook een nieuwe weg, dicht erbij; autoverkeer is hier ook niet meer nodig. Maar aan weerszijden van de bijna dichtgemaakte grens – fietsers en voetgangers mogen er nog wel door – tref ik wel van die heerlijk rafelrandgebouwen: oude grenskantoren die nu in uitdragerijen zijn getransformeerd. Heel fotogeniek.

De andere grensovergang toont zelfs nog een slagboom, plus nog wat tekstborden die het verleden levend houden.

Daarna begint de grote tocht óver de grens en dóór het natuurgebied. Werkelijk: ik fiets wel zo’n beetje 20 kilometer óp de grens, door het bos, over een halfverharde bosweg, met twee sporen. Handen aan het stuur, want het is soms drassig, modderig. Halverwege zit ik zelfs éven op een plek, waarvan ik denk: oei, kom ik hier wel goed doorheen. Maar het stelt niks voor, ik zie weer een pad in het vervolg en daar is ’t ineens weer veel beter fietsbaar. Niemand zie ik hier, helemaal niemand.

Halverwege dit stuk begint ’t ook een beetje te regenen. Maar het zet niet door. Trek even de regenjas aan, maar korte rijd later alweer uit, want…. daar is potdorie zelfs de zon!

Pas bij de grensovergang Swalmen (An der Schwalme) ben ik weer in de bewoonde wereld. Daar is een café, met de naam ‘Café aan de grens’. Het riviertje de Schwalm kronkelt dat ’t een lieve lust is. Alle landschap er omheen is mooi. Bosranden, houtwallen, boerenpaadjes, grote grenspalen in de berm, houten hekken, prikkeldraadhekwerk, eenzame bomen in de wei, lanen met eiken, met lindes. Her en der een boscafé. En dan weer een verloren grensovergang met verlaten gebouwen erbij.

Ik kan echt opmerkelijk vaak bovenop de grens fietsen, ook als er eigenlijk niet wordt aangegeven, dat dit een fietspad is. Ik draai de redenering om: als ik zie dat het verboden is voor auto’s en voor brommers – dat bord zie je vaak – dan kan ik er vast met m’n fiets wel in!

Onder Swalmen kom ik al in de buurt van De Meinweg, één van de twintig nationale parken van Nederland.


Van het ‘schiereiland’ Duitsland in van het noordelijk deel van de Meinweg volg ik de contouren nauwgezet. Vanaf een afstandje op de kaart lijkt ’t net alsof ik de hele tijd op de landsgrens heb gereden. Da’s niet helemáál het geval, maar wel min of meer. Het is lekker oerachtig geaccidenteerd heidelandschap, met veel vliegdennen ertussen.

En in de mooie laanachtige paden veel grote eikenbomen. Ik kan hier eindeloos doorfietsen. Het is een enorm uitgestrekt landschap. En ook hier: stiller dan stil! Ik kom alleen wat mountainbikers tegen. Het is ook niet héél eenvoudig voor ’n toerfietser met aardig wat bepakking, vooral niet nu het zo drassig en modderig is. Maar het is best te doen; ik fiets lekker door.

Vlak achter Vlodrop-station kom ik uit bij het terrein, waar het immens grote St.Ludwig-klooster heeft gestaan.

Een gigantisch neogotisch bouwwerk, gebouwd in 1905. Het stond er een jaar of tien geleden nog. Eind vorige eeuw zou Baghwan hier met z’n hele gevolg naartoe gaan, zo meen ik me nog te herinneren. Nu zit er een ander oosters gezelschap, de Meru-gemeenschap, bekend van de transcendente meditatie. Meru staat voor Maharashi European Research University.

Ik fiets het terrein op en zie de vlakte waarop vroeger het klooster heeft gestaan. Ze hebben waarachtig nog een oud torentje gespaard, dat staat nu op een heuveltop. Op de borden zie ik staan wat ze hier nog allemaal willen gaan bouwen. Er staan al wat grote pseudo-oosters aandoende gebouwen. Het doet allemaal extreem sektarisch aan. Voel me er helemaal niet op m’n gemak. Er lopen allemaal van die Indische mensen rond, in witroze gewaden.

Even later kom ik bij een hotel en een café in Vlodrop-station. Even daarvoor zag ik links en rechts de resten van een spoor. Verdomd, dat is de IJzeren Rijn! Daar heb ik veel over gelezen. Vlodrop-station was het laatste station in Nederland van de spoorverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied.

Bij het hotel ga ik een even kijken of ik wat eten en drinken kan. Het is een erg bezadigde bedoening daar. Er is verder helemaal niemand. Het beheerders- of eigenaarsechtpaar zit aan de kruiswoordpuzzel aan een van de tafels.
Maar ik heb direct een heerlijke cappuccino voor me, met een broodje kroket met wat salade. Heerlijk zo. Mijn pauze, mijn lunch. Toch al meer dan 50 kilometer gefietst.
Als ik op wil stappen zie ik ineens: het regent nu flink! Oeps!
Nog bijna een half uur zitten wachten tot ’t over was. Een uitgestrekte regenband trekt van west naar oost nét ietsje zuidelijk van waar ik ben. Tja, ik moet ook zuidelijk, maar eigenlijk nog wat meer westelijk. En het waait hard: de regen gaat nu snel van west naar oost. Zo is ’t gekomen dat ik tot m’n eindpunt geen druppel meer heb gevoeld, met steeds zicht op heel slecht weer nét zuidelijk van mij. En naar het noorden toe: zon! Dus afgezien van ’t uurtje bij de lunch: mazzel gehad.

Vanaf hier heb ik zuidwestelijk een route die dan weer in Nederland, dan weer in Duitsland verder gaat. De grens wordt vooral gevormd door de Rode Beek, of Rothenbach. Deze is heel smal, stroomt lekker snel. Meest is-ie maar één of twee meter breed. En hij kronkelt geweldig. Logisch dus, dat er geen weg of pad langs stroomt. En daardoor steek ik de grens regelmatig even door, min of meer zigzaggend. De kleine grensovergangen zijn mooi, zoals die ene bij de Gipstermolen, waarvan de geschiedenis teruggaat tot de 14e eeuw. Deze brengt het water van de Rode Beek een meter of 3, 4 naar beneden, met een grote zwart houten rad.

Er zijn ook wat drukkere grensovergangen, waarvan een paar weer met veel bedrijvigheid, supermarkten en andere grenswinkels.
Trouwens niet alleen kronkelende riviertjes die hier de grens laten kronkelen. Ook gebeurt het meermaals, dat de grens kronkelt van grenspaal naar grenspaal midden in het akkerland. Akkerland zónder sloten ertussen. De afbakening tussen de akkers soms dus met grenspalen. Benieuwd hoe de onderliggende bepalingen zijn gegaan in vroeger tijden. En ook: hoe was dat dan 30 jaar geleden? Zouden er toen óveral hekken hebben gestaan?

Dus door Vlodrop, door Posterholt. Door een mooi grensgehuchtje genaamd Voorst. En later door een vrij lelijk Duits dorp, genaamd Waldfeucht. Dit is zelfs een oud stadje, dat een vestingwal en poorten heeft gehad. Je ziet er niets meer van terug.

En dan dat lelijke Koningsbosch. Een drukke doorgaande weg loopt van begin tot eind door Koningsbosch, dat afgezien van deze weg helemaal niets heeft. Er staat ook hier zo’n enorm groot kloostergebouw te verpieteren. Helemaal leeg en verlaten. Natuurlijk prima dat de katholieken er niet meer zijn, maar ja, dan kun je toch nog wel wat goeds met zo’n gebouw doen, toch?
Het wordt tijd dat ik toch ook nog even wat boodschappen doe. Een winkel zie ik echter niet. Het zal toch niet zo zijn? Ah, daar is een bakker. Dan maar broodjes vanavond, no problem.

Nog een paar keer de grens over, kijken hoe de grens hier in het veld doorloopt. Ik zoek er nog een paar op in het achterveld. Daarna komt ik aan in Saeffelden, een Duits dorpje dat aan de noordelijke kant de ‘ingang’ van het Selfkant-gebied is. Dit was net als Elten een gebied dat na de oorlog bij Nederland is gevoegd. Tot 1963 dus, toen het weer aan Duitsland terugverkocht is.

Tegen Saeffelden aan ligt Spaanshuisken, een klein gehucht, in Nederland. Van daar is ’t nog even doorfietsen tegen de wind in over een winderige vlakte, maar in de volle avondzon, langs de grens die hier weer naar het noordwesten loopt. Echt een ‘ver weg’-streekje hier. Weinig bebouwing, veel akkers.

En zo kom ik dus uit bij het plekje waar ik nu ben (na wederom 97 kilometer). Het hoort ook nog bij Koningsbosch, maar ja, álles hoort hier bij Koningsbosch. Tussen de verst uit elkaar geleden plekken waar je het blauwe bord Koningsbosch aantreft, met altijd eronder de plaatsnaam in het Limburgs: Den Boesj, zit misschien wel 10 kilometer! En dan te bedenken dat er tussen deze uitersten niet één supermarktje te vinden is.

Dit plekje, waar ik nu ben, is weggestopt in de rafelranden van het land. Maar dan in de volle natuur. Een sympathiek stel, de vrouw is Japanse, hebben hier een oud vakantiehuis omgetoverd tot een ‘hide-out’ met heel veel natuurallure. En naar Sittard fietsen, door de Duitse Selfkant, dat is maar ruim 20 minuten. Morgen ga ik die kant op.

Plaats een reactie