De zwarte met het witte hart – Arthur Japin

arthur-japin-de-zwarte-met-het-witte-hartArthur Japin schreef dit boek bijna 20 jaar geleden. Het was zijn eerste succesvolle roman. Al vele jaren staat het in de kast bij veel mensen in mijn omgeving en ik weet al lang, dat ik dit boek ‘altijd nog eens moest lezen’. Nu is er sinds kort nog een veel belangrijkere reden om dit boek eindelijk eens echt te gaan lezen: mijn eigen betrokkenheid bij Ghana!
Japin heeft deze roman geschreven op basis van een aantal bijzondere feitelijke gebeurtenissen in de 19e eeuw. Nederland beschikte tot halverwege de 19e eeuw over handelsposten aan de kust van Ghana. Deze forten aan de kust bestaan veelal nog en zijn markante en ook enigszins macabere overblijfselen van een twijfelachtige handelspraktijk, waarbij slavenhandel een grote rol speelde. Rond 1840 zochten de Nederlanders samenwerking met het Ashanti-koninkrijk. In de cultuur van de Ashanti’s was slavernij overigens een nogal algemeen verschijnsel.
Een delegatie van de Hollanders komt tot overeenstemming over een ‘deal’, waarbij twee Ashanti-prinsen, jongens van een jaar of 12, met de Nederlandse delegatie worden meegestuurd naar Nederland om daar een opvoeding te krijgen. Oogmerk blijkt daarbij, dat ze later, opgeleid en wel, weer terugkomen naar de Goudkust, zoals het kustgebied van Ghana toen heette; terug bij hun eigen volk, de Ashanti’s.

De twee prinsen, Kwasi en Kwame, beleven hun Nederlandse opvoeding op geheel verschillende wijze. Het vervreemdt het van elkaar, maar ze blijven heel erg close. Kwame laat zich als jongvolwassene terugbrengen naar het grote fort aan de kust in Elmina (waar ik  zelf een goeie maand geleden een rondleiding kreeg), maar hij blijkt helemaal niet terug te kunnen naar ‘zijn volk’. Dat is wel het meest tragische stuk in het boek.
0112-elmina-castle-geheelKwasi is een echte overlever. Over hem gaat het boek vooral. Hij bouwt relaties op met het koningshuis, blijft erin geloven, dat hij rechten mag ontlenen aan zijn situatie, rechten die hem zijn beloofd. Maar hij wordt door een bijna onzichtbare overheid op een nogal Kafkaëske manier gedwarsboomd,
Het gros van zijn leven verblijft hij uiteindelijk op Java, gefrustreerd en toch deels ook berustend.

De Zwarte met het Witte Hart is een fenomenaal mooi boek, waarin alles klopt, alles op de juiste plaats valt, alles betekenis heeft. Geen woord teveel en toch… heel veel woorden. Echte Japin-zinnen, breedvoerig vormgegeven. Wat een geweldige verteller is Japin toch! Wat een prachtige observaties kom je tegen, zo algemeen geformuleerd dat het algemeen geldend lijkt en je even de literaire context vergeet, zodat je de overtuiging helemaal uit de kracht van de woorden haalt. Zinsbegoocheling en ‘waarheid’ komen dan overweldigend bij elkaar.

Verder is er natuurlijk al ongelooflijk veel over deze roman geschreven. Daar hoef ik niet zoveel op aan te vullen. Ik heb drie stukken ‘bewaard’, gewoon omdat ze te goed en te mooi zijn om per ongeluk weer te vergeten. Die stukken laat ik hier integraal zien. (Dat mag natuurlijk niet zomaar, maar ik doe het gewoon toch! ;-):

(blz. 194/195)
Als je nooit een horizon gezien hebt, weet je niet dat er een grens is aan je blik. In de dichte wouden rond Kumasi kijk je niet verder dan een paar meter vooruit. Als je zoiets aan een Hollander vertelt, benauwt hem dat. Die wil de situatie overzien en kijken waar hij heen gaat. Als hij geen vrij uitzicht heeft, voelt hij zich gevangen.
Maar het tegendeel is waar. In plaats dat het ontmoedigt achter elke struik een nog dichtere te vinden, wekt dat juist de lust om verder te kijken. Je hakt je zo snel mogelijk een pad vrij om te kunnen zien wat verderop ligt. Het mes scherpt de blik, want hoe beperkter je zicht, hoe groter de wil om te zien.
Nergens hebben Kwame en ik dan ook zo aan moeten wennen als aan vergezichten. Nederland toonde zich graag. Het strekte zic in alle richtingen voor ons uit. Dat ontnam ons elk verlangen nog een stap te zetten. Alles lag al open.
Thuis was van onze ongen nooit het uiterste gevraagd, zodat we meenden dat zij de hele wereld zouden kunnen overzien, wanneer maar niet steeds al die bomen in de weg stonden. In Nederland ontdekten we de einder. We liepen erheen, maar kwamen nooit aan. Laf ontweek hij ons en altijd zou hij voor ons kapmes onbereikbaar blijven. Voortaan werd ons zicht niet belemmerd door een struik, maar door ons eigen onvermogen.
Een beperkt beeld doet een oneindigheid vermoeden. Weidsheid echter toont je dat er grenzen zijn.
Misschien is het daarom dat de Nederlanders naar binnen kijken. Bij elkaar en bij zichzelf. Ze schuiven hun gordijnen open. Ze schotelen passanten hun denkbeelden, motieven en problemen voor tot ze geloven dat je inzicht in hun wezen hebt gekregen. De scherven van hun hart verbergen ze echter in de kast en nimmer tonen ze zich in het hemd dat ze aan flarden scheurden van verdriet.
Het leven van de Ashanti speelt zich op straat af. Hun hut heeft geen ramen. Wanneer hun ziel hen benart, stormen ze naar buiten. Daar schamen ze zich niet voor hun emoties in de bescherming van het woud. Dit geeft Europeanen het idee dat Ashantijnen dicht bij hun natuur staan en dat zij handelen uit eenvoudige drijfveren. Ashantijnen houden hun gedachten echter in het duister. Liever storten zij zich in een diepte, dan dat ze hem peilen. De blik naar binnen wordt evenzeer belemmerd als de blik naar buiten.
De Hollander denkt dat hij zijn gevoelens toont, terwijl hij slechts zijn gedachten etaleert. De Ashantijn stelt zijn emoties tentoon, maag pijnigt zijn hersens in eenzaamheid. Beiden houden iets verborgen, de Hollander zijn hart, de Ashantijn zijn hersens. Dit heeft mij bij aankomst hier verward en heeft mij soms verhinderd de bedoelingen van de mensen om mij heen te lezen. Als ik meende dat ze mij hun gevoelens onthulden, gaven de Hollanders mij slechts openheid van zaken. Zelfs de zee hebben ze weggepompt om bloot te leggen wat eronder schuilging.
Staande in een polder heb ik me altijd gevoeld alsof er geen enkele hoop was, een vreemd element op vijandige bodem. Rondom is alles zichtbaar, maar er is niets te zien. Ik voelde heel sterk dat er in deze omgeving, die de mens niet toebehoort, voor mij nooit een schuilplaats zou zijn. Zo verloren als in de polders, stond ik te midden van de Hollandse gevoelens. Open in het veld. Niets in het vizier behalve mijzelf.

Diezelfde paasavond meldde ik Van Moock dat ik aan de Akademie mijnbouwkunde wilde studeren. Op zijn vraag hoe ik tot die keuze was gekomen, antwoordde ik: “Het minste dat een mens toch doen kan is graven.”

(blz. 251)
Het verschil tussen vriendschap en liefde is dat vriendschap afwezigheid verdraagt. Als vrienden elkaar na enkele jaren weerzien, is het als vanouds. Liefde laat zich echter niet opsparen. Je verbruikt het even snel als je het ontvangt. (…)

En op het volgende stuk kom ik later terug in een ander stuk. Ik ga spoedig de tekst van Van Reybrouck over ‘democratie’ eens lezen, want volgens mij gaat het bij hem ook over onderstaande: de terreur van de democratie:

(Blz. 343)
“(…) Politiek en rechtvaardigheid zijn nu eenmaal overenigbaar. Ik zie alleen dat het belang van een groep altijd boven dat van het individu gaat”.
“Daarom streven wij het Griekse voorbeeld na. In een democratie heeft ieder gelijke zeggenschap.”
“Dat zal de enkeling niet redden.”
“Hij krijgt een stem.”
“Eentje maar. Wie zal hem horen zolang de anderen in koor zingen? De mensen modelleren hun mening nu eenmaal het liefst naar die van hun buurman, van hun vrienden. Zo is de natuur. De angst af te wijken van de norm blijft altijd groter. Eerst stellen ze die normen zelf vast en dan worden ze bang er niet aan te kunnen voldoen. Daarom klonten ze samen. Ze vinden hun identiteit door zich met elkaar af te zetten ten alles wat afwijkt. Zij kunnen niet anders dan elkaars vooroordelen bevestigen. Nee, groepen zullen zich blijven vormen. Democratie rechtvaardigt alleen de terreur die zij uitoefenen.”
“Wat wilt u dan, de terreur van een tiran?”
“Die is tenminste openlijk. In dat geval is men óf wel óf niet in de gratie. Zo niet dan moet degene die uit de gratie is zich stilhouden. Hij kan schuilen of vluchten, maar hij kent zijn vijand. Hij hoeft niemand anders te wantrouwen. Dat jaagt mij in elk geval minder angst aan dan de tolerantie van de massa, die wisselvallig is, onpeilbaar en niet meer dan een masker.”
Maar zit u het dan niet als een hoog goed wanneer in alles de mening van de meerderheid zal gelden?”
“Juist niet, want de minderheid zal zich ook daaraan moeten aanpassen. Voor hen verandert er niets.”

 

 

Plaats een reactie